Kennis moet rollen
Een paar maanden terug kwam mijn boek Psychische gezondheidszorg op maat. Op weg naar een precieze en persoonlijke psychiatrie uit bij BSL. Het was het verslag van mijn zoektocht naar het antwoord op de vraag hoe we in onze sector betere resultaten kunnen boeken en de psychiatrie daardoor relevanter kunnen maken.
Toen ik eraan begon had ik het idee dat we ons in een crisissituatie bevonden en dat er nog een lange weg te gaan is om tot een preciezere psychiatrie te komen. Maar al schrijvende, en vooral lezende bemerkte ik bij mijzelf een stemmingswisseling. Ja, het klopt dat de progressie langzaam verloopt. Maar het is ook zo dat er zich zo’n progressie voordoet in de voor ons werk ondersteunende wetenschappen dat er wel degelijk een nieuwe toekomst in het vat zit. Maar dan moeten we die kennis natuurlijk wel nader aan de tand voelen en vervolgens toepassen.
Als we naar de statistieken kijken zien we, ondanks de talloze innovaties die dag in dag uit in de sector plaatsvinden, nauwelijks aantoonbare vooruitgang bij veel van de mensen met een ernstige psychische aandoening. We zien mensen vaak veel te laat, terwijl we weten dat 75% van de ernstige aandoeningen ontstaat tussen 0-25 jaar. De DSM-5 oriënteert zich op het stadium dat er al sprake is van een aandoening waardoor de kans op resistentie voor ‘op zich’ effectieve behandelingen toeneemt. Richtlijnen zijn vaak nog ‘one size fits all’ gebaseerd op kennis over groepen mensen, terwijl we weten dat mensen flink van elkaar kunnen verschillen. Er is ook nog weinig kennis over mechanismen van het ontstaan en beloop van aandoeningen. Dat kennisdomeinen, opleidingen, verenigingen van psychiaters en (neuro/klinisch) psychologen relatief gescheiden zijn, draagt ook niet bij aan een gezamenlijke visie.